=Twee strandballen, nav tentoonstelling in het Braem Paviljoen Middelheimmuseum, Antwerpen (BE)

FR
2014
Twee strandballen

De telefoon ging en ik herkende de stem die zei ‘Hello Vasily, this is Henk calling’. Ik stond voor het enige raam van mijn appartement drie-hoog en keek naar de mensen slenterend op de Nevski Prospect onder mij, die allemaal dezelfde richting opliepen. Zij werden door de stad aangetrokken én door elkaar. Henk vond het tijd om mij weer te zien en nodigde mij enthousiast uit om bij de opbouw van de tentoonstelling in het Middelheimmuseum in Antwerpen aanwezig te zijn. Ik moest ongewild glimlachen, toen hij mij vroeg wat ik van de titel vond: Precies zoals ik het me herinnerde. ‘Prikrasna’ zei ik en was blij dat hij aanbood de reiskosten te betalen. Een paar dagen later reisde ik van Pulkovo airport via Stockholm naar Brussel. Het laatste deel van de reis vanaf het station van Antwerpen nam ik de taxi naar het park Middelheim. Enigszins onderuit gezakt op de achterbank probeerde ik mij te concentreren op wat komen zou, op wat ik zou gaan zien: beelden van Henk in het paviljoen van Renaat Braem. Hij had er veel over verteld in uiteenlopende bewoordingen, zichzelf tegensprekend alsof dit noodzakelijk was om duidelijk te zijn, met het gevolg dat ik allemaal beelden in mijn hoofd had, waarvan ik niet wist of ze wel bestonden.

Ik realiseerde mij, dat ik zijn werk al vanaf de jaren 80 kende en leerde Henk persoonlijk kennen toen ik zijn atelier bezocht in 1989. Het was het begin van een vriendschap, het begin ook van een serie teksten over hem en zijn werk, waardoor ik in het leven van Henk besta en hij in mijn denken. Ik herinner me dit eerste bezoek nog goed, ook zijn woorden: ‘Vasily, it is all about time’. Ik herinner me vooral het lange zwijgen erna. Ik heb nooit begrepen waarom en er ook nooit over geschreven. In het laatste telefoongesprek gaf hij tot mijn verwondering, op mijn vraag of het nog steeds over tijd ging, uitgebreid antwoord: ‘Jazeker, maar ik neem de causaliteit van mijn handelingen voor lief. Ik ben vooral geïnteresseerd in de gevolgen. Ik wil het ondefinieerbare begrenzen tot iets wat ik kan zien en kan grijpen met mijn handen, ik wil kortom, de synchroniteit van alles wat ik zie en weet en denk in een beeld loslaten. Elk beeld is een volière.’ Hij was het overdrijven nog niet verleerd. Ik herkende zijn manier van redeneren en vroeg mij af of ik wellicht in een leeg paviljoen zou moeten ronddwalen, die de architect -‘geweldig’ volgens Henk- 50 jaren geleden ontworpen had. Maar denkend aan zijn Stories of the Present uit 1992, een poetisch-hilarische tekst geschreven in Italie vlak voor zijn jongste zoon geboren werd, wist ik dat Henk een meester was in het jongleren met logische verbindingen en dat hij vaststaande begrippen ontmantelde, bij hem geen zwaar klinkende woorden in lege ruimtes. Hij was evenmin een theoreticus, die zoekend binnen streng geformuleerde verwijzingsmodellen naar de juiste samenhang van woorden en begrippen, zijn geluk vond. Nee, hij zou dus de ruimte gebruiken, innemen, bezetten en conditioneren omwille van het ervaarbare. In het Russisch zijn er veel woorden voor ‘ervaring’ en één van de meest complexe daarvan is ‘toska’ een begrip dat dicht bij het werk van Henk komt, en staat voor alles wat door de zintuigen wordt verwerkt of wordt verworpen, een gevoel van overweldigd zijn, zonder dat daar een specifieke oorzaak voor aan te wijzen is.

Ik had op internet gezocht naar het paviljoen van Renaat Braem, omdat dit voor Henk zo een inspirerende ruimte bleek te zijn. De architect heeft nog op 77-jarige leeftijd zijn herinneringen opgeschreven en ook gepubliceerd onder de titel ‘Het schoonste land ter wereld’. Ik vond het boekje en met hulp van een stagiaire, die op het Belgisch consulaat werkt, kon ik het lezen. Het nawoord van zijn vrouw Elza Severin was bijzonder grappig. Zijn levensgeschiedenis begint met het beeld van het eerste bombardement op Antwerpen van 23 augustus 1914, de dag dat een Duitse Zeppelin boven de stad verscheen; een beeld waarvan hij dan, als 77-jarige een tekening gemaakt heeft en eronder schreef Bommen op het zuid! Hij beschreef een warme, zomerse dag, waarop de straat, met aan weerszijden hoge huizen het decor werd van een helse brand als gevolg van de reeks bommen die op de stad vielen: ‘Ik zie het lange perspectief van de Montignystraat, de aaneengesloten rij bleke, witgelakte gevels en boven het vluchtpunt van alle lijnen, voor mij kleine jongen, eindeloos ver, de ontploffende Duitse schrapnels.’ Uit deze brandende stad is een architect voortgekomen, die een voorkeur had voor vloeiende lijnen, ruimtes zonder obstakels met zacht licht als om dat afschrikwekkende beeld van de brandende Montignystraat te vergeten. Het paviljoen was inderdaad een bijzondere ruimte met een weidse, maar toch besloten, intieme lichtheid. Het spel van licht en schaduw werd veroorzaakt door geraffineerd geconstrueerde bovenlichten die buiten aan de zijkant de vorm van opvliegende vogels hebben. De ruimte eindigt in een groots en feestelijk, deels te openen deurpartij over de volle breedte van het paviljoen. Het einde leek een pleidooi en uitdrukking te zijn van het verlangen om verder te gaan, de wereld in.

Deze geschiedenis deed mij als oud literatuur student (weliswaar zonder deze te voltooien) natuurlijk onmiddellijk denken aan Vladimir Nabokov en aan zijn gedwongen vlucht in 1919 uit het Bolsjewistische Rusland, waarbij niet alleen het complete familiebezit verloren raakte, maar schrijnender de daarmee verbonden herinneringen uit zijn kindertijd, op onbereikbare afstand kwamen te staan. Het kind-zijn heeft voor deze generatie een dramatische betekenis, zoveel was duidelijk, maar het was ook het beeld van ongetemde creativiteit. Nabokov rende zijn leven lang achter vlinders aan, als was het die eerste vlinder -de koninginnenpage (Papilio machaon)- die hem als kind van zeven betoverde. In Memory speak schreef hij over een prachtig lichtgeel wezen, dat ongedurig klapte met zijn enorme vleugels. Henk zou zeker niet verrast zijn, dat de naam Papilio van het Latijnse papilione (vlinder) etymologisch verwant is met het woord paviljoen, dat verwees naar een tent waarvan het doek klappert als de vleugels van een vlinder; de vlinder en het paviljoen, plaats van de kunst, plaats van metamorfose.

De taxichauffeur draaide zich om en zei: ”Middelheimmuseum, meneer.” Ik betaalde en stapte uit. Ik zag een wonderlijk, licht-roze oplichtend bouwwerk, dat het midden hield tussen een benzinepomp en een kermisattractie. Op het dak stonden in flikkerende neonletters namen van kunstenaars en het was alsof zij door die pulserende, chaotische lichtknipperingen tot leven werden gewekt en de wereld in werden gestuurd. Ik liep verder het park in, kijkend naar kunstwerken uit verschillende tijden en kreeg het gevoel dat de tegenwoordige tijd ongedefinieerd en dus onbegrensd is; dat de toekomst als gekoesterde hoop tot de werkelijkheid gerekend dient te worden; dat het verleden echt voorbij is ook al wordt de vervormde, geconstrueerde en dus vervalste, vervagende herinnering gekoppeld aan het schrift om te overleven. Het helpt niet. Kunst loochent de tijd en de ruimte wordt een immense tegenwoordigheid waarin alles synchroon voortduurt. Ik vermoedde dat Henk het hiermee eens zou zijn.

Vanuit de verte herkende ik het Braem-paviljoen. Ik versnelde mijn pas, liep langs een gekantelde auto en liep recht af op een haas met lange oren. Ik herkende het beeld van de omslag van een boekje dat Henk mij eens gegeven had en dat hem erg dierbaar was, met de titel Nu Stil. Daarin had hij geschreven, ‘wij zijn organen van de tijd’; zijn beelden zijn die organen! Ik stapte het paviljoen in en werd overdonderd door de veelheid van werken. Ik zag allerlei objecten, vormen, kleuren, lijnen en gaandeweg herkende ik enkele beelden en voorstellingen. Maar ondanks de veelheid en de schijnbare willekeur waarmee de werken dicht bij elkaar geplaatst waren en waardoor het onmogelijk was een overzicht te hebben, was er geen chaos. De onderlinge verbondenheid tussen de werken was veel sterker dan hun uniciteit. Alle objecten stonden met elkaar in verbinding en gingen in elkaar op. Hun mogelijke, onderlinge combinaties leken oneindig en daarmee leken zij ook vrijgegeven aan de fantasie. In strikte zin kon deze presentatie niet gezien worden als een verzameling objecten. Wat ik zag was een opeenvolging van handelingen in de tijd en van de tijd wat uiteindelijk leidde tot een groots visioen, waarin het kijken geen ander doel dient, dan om te weten, zeker te weten, dat niets op zichzelf staat, dat alles overal is en dat er altijd een elders is. Waar ik zo van hield, was de subtiele, maar ook feestelijke samenkomst van meerdere zintuiglijke indrukken, die zich vermengden en deel werden van een verhalende structuur.

Ik ging op een metalen, blauwe stoel zitten, in gedachten verzonken, spelend met de veerkracht van de rugleuning. ’Hello Vasily’ hoorde ik en keek op. Henk kwam lachend naar mij toe, dezelfde glimlach als in 1996 maar hij was wel iets ouder geworden en droeg een hel-blauwe hoed. ‘Beautiful’ zei ik, ‘Krasivaja vistavka’. We stonden tegenover elkaar, een beetje vreemd, alsof we samen – om met Nabokov te spreken – met een onzichtbare strandbal speelden. Henk keek me ernstig aan en zei langzaam en op een bezwerende wijze die ik uit Rusland kende: ‘Vasily, deze zin zit al de hele middag in mijn hoofd: kunst geeft de tijd de tegenwoordigheid die nodig is zodat wij in de ruimte, deze ruimte, kunnen leven’ en hier maakte hij met beide armen een grote beweging door de lucht. Twee strandballen, dacht ik.

Vasily Wells
Sint Petersburg, 20 februari 2014

==================================

2014
DEUX BALLONS DE PLAGE

Le téléphone sonna et je reconnus la voix à l’autre bout du l qui me dit :
« Hello Vasily, this is Henk calling ». Je me trouvais face à la seule fenêtre de mon appartement du troisième et je regardais les passants sur la Perspective Nevski qui allaient tous dans la même direction, attirés par la ville et par eux- mêmes. Henk trouva le temps de me revoir et m’invita avec grand plaisir à l’ins- tallation de l’exposition au Musée Middelheim d’Anvers. Je ne pus m’empêcher de sourire lorsqu’il me demanda mon avis sur le titre : Exactement comme dans mes souvenirs. « Prikrasna », dis-je, heureux qu’il me propose de payer les frais de voyage. Quelques jours plus tard, je m’envolai de l’aéroport Pulkovo
via Stockholm à destination de Bruxelles. J’effectuai en taxi la dernière étape de mon voyage entre la gare d’Anvers et le Parc Middelheim. Enfoncé dans la banquette arrière, je tentai de me concentrer sur ce qui m’attendait, sur ce que j’allais découvrir : des sculptures de Henk au pavillon de Renaat Braem. Il avait multiplié les formules à leur propos, ne manquant pas de se contredire, comme si tel était nécessaire pour être clair. Les images les plus diverses se bous- culaient donc à présent dans mon esprit, sans que je sache si elles existaient réellement.

FR

Je pris conscience que je connaissais ses œuvres depuis les années 80.
J’ai rencontré Henk lors de la visite de son atelier en 1989. Ce fut alors le début d’une amitié, mais aussi d’une série de textes consacrés à l’homme et à son travail. De ce fait, j’existe dans la vie de Henk, lequel vit à son tour dans mes pensées. Je me souviens parfaitement de cette première visite et ses paroles raisonnent encore dans mon esprit : « Vasily, it is all about time ». Je n’ai surtout jamais oublié le long silence qui a suivi ces mots, dont je n’ai jamais compris la raison. Je ne l’ai pas non plus évoqué dans mes écrits. Au cours de notre dernière conversation téléphonique, lorsque je lui demandai si le temps caractérisait encore son travail, il me surprit en répondant de façon loquace :
« Bien entendu, mais je m’accommode de la causalité de mes actes. Ce sont surtout les conséquences qui m’intéressent. Je souhaite limiter l’indé nis- sable à ce que je peux voir et saisir à deux mains. En bref, je veux libérer dans une seule statue la synchronicité de tout ce que je vois et de tout ce que je sais, mais aussi toutes mes pensées. Chaque statue est comme une volière. » Henk avait toujours aimé l’ampli cation. Je reconnus sa manière de raisonner et je me demandai si j’allais devoir errer dans un pavillon vide, si « merveil- leusement », selon le terme utilisé par Henk, conçu par l’architecte il y a 50 ans. Mais en repensant à son Stories of the Present de 1992, un texte à la fois poétique et hilarant écrit en Italie peu avant la naissance de son dernier ls,
je savais que Henk maîtrisait l’art de jongler avec les liens logiques et qu’il se plaisait à déconstruire les concepts acquis : chez lui, pas de formules lourdes dans des espaces vides. Henk n’était pas non plus un théoricien en quête de
la suite de mots cohérente et de concepts, à la base de son bonheur, enfermé dans des modèles de référence strictement formulés. Non. Il utilisait l’espace, s’en imprégnait, l’occupait et le conditionnait en fonction de son expérience. La langue russe regorge de termes a n de désigner l’« expérience », dont l’un des plus complexes est « toska », un concept proche de l’œuvre de Henk qui représente tout ce qui est intégré ou réprouvé par nos sens, le sentiment d’être submergé, sans être en mesure d’en expliquer la cause précise.

J’ai effectué quelques recherches sur Internet pour en savoir plus sur le pavil- lon de Renaat Braem, un espace qui semblait tellement inspirer Henk. À l’âge de 77 ans, l’architecte a écrit ses mémoires, publiées dans un livre intitulé
Het schoonste land ter wereld (Le plus beau pays du monde). J’ai trouvé le livre, que j’ai pu lire grâce à l’aide d’un stagiaire qui travaille au consulat de Belgique. J’ai trouvé la postface de son épouse Elza Severin particulièrement drôle. Sa biographie débute par le premier bombardement d’Anvers le 23 août 1914, date du survol de la ville par un zeppelin allemand. À 77 ans, l’architecte a réalisé un dessin de la scène et a écrit sous son travail Bommen op het zuid! (Des bombes au sud) Il a décrit une chaude journée d’été lors de laquelle la rue

anquée de part et d’autre de hauts bâtiments a été le théâtre d’un incendie ravageur, en raison des bombes qui se sont abattues sur la ville : « Je vois la longue perspective de la rue de Montigny, ses façades blanches alignées et, au-dessus du point de fuite de toutes ces lignes, face à mon petit garçon, au loin l’explosion des shrapnels allemands. » De ce brasier est né un architecte qui affectionnait les lignes uides et les espaces dénués d’obstacles baignés d’une lumière douce, comme pour effacer de son esprit cette image effroyable de la rue de Montigny en feu. Le pavillon était en effet un espace peu ordinaire, caractérisé par une magni que légèreté, à la fois intime et close. Le jeu de la lumière et des ombres est provoqué par des puits de lumière raf nés sem- blables à des oiseaux prenant leur envol sur le côté extérieur du bâtiment. L’es- pace se termine sur une porte majestueuse et fastueuse, partiellement ouverte, s’étendant sur toute la largeur du pavillon. La n ressemblait à un plaidoyer et à l’expression de la volonté de continuer, de partir à la découverte du monde.

En tant qu’ancien étudiant en littérature (même si je n’ai jamais terminé
mes études), cette histoire me faisait bien entendu immédiatement penser
à Vladimir Nabokov et à sa fuite forcée de la Russie bolchévique en 1919,
dans le cadre de laquelle le patrimoine familial a été entièrement perdu, mais aussi, et certainement plus navrant encore, tous ses souvenirs d’enfance qui s’éloignaient à jamais. Pour cette génération, l’enfance revêt une signi cation dramatique, aucun doute à ce sujet, mais est aussi le re et d’une créativité farouche. Tout au long de sa vie, Nabokov a chassé les papillons, comme si
ce premier papillon, le machaon (Papilio machaon), l’avait envoûté à l’âge de
7 ans. Dans Autres rivages, il parle d’un magni que être jaune pâle, dont les ailes énormes ne cessaient jamais de battre. Henk ne serait certainement pas surpris qu’étymologiquement le nom Papilio, du latin papilione (papillon) est lié au terme pavillon, en référence à une tente dont l’étoffe bat au vent comme les ailes d’un papillon ; le papillon et le pavillon, le lieu de l’art, le lieu de la méta- morphose.

Le chauffeur se retourna et me dit : « Le Musée Middelheim, monsieur. »
Je payai la course et sortis du taxi. Face à moi, un curieux bâtiment rose pâle, coincé entre une station-service et une attraction de foire. Des lettres en néon formant les noms des artistes scintillaient sur le toit, comme s’ils prenaient
vie et étaient diffusés au monde entier à travers ces clignotements lumineux désordonnés. Admirant des œuvres de différentes périodes, je m’enfonçai dans le parc et j’eus le sentiment de vivre dans une époque indé nie et, dès lors, sans limites; que l’avenir doit être vu comme un espoir nourri jusqu’à la réalité ; qu’hier appartient dé nitivement au passé, même si le souvenir déformé, construit, et donc altéré et ou, est lié à l’écrit pour ne pas mourir. Voilà qui

n’est pas de nature à aider. L’art nie le temps et l’espace se transforme en une présence immense où chaque élément perdure synchroniquement. Je suppo- sais que Henk serait d’accord.

Je reconnus de loin le pavillon Braem. J’accélérai le pas, passai devant une voiture renversée et un lièvre aux grandes oreilles. Je reconnus la couverture d’un petit livre intitulé Nu Stil (Silence maintenant) que Henk m’avait un jour donné et auquel il était profondément attaché. Il avait écrit « nous sommes les organes du temps »; ses œuvres sont ces organes ! J’entrai dans le pavillon
et fus immédiatement ébahi par la multitude d’œuvres. Je vis tout autour de moi toutes sortes d’objets, de formes, de couleurs, de lignes, et, au l de ma progression, je reconnus plusieurs statues et images. Mais en dépit de cette profusion d’œuvres et de la manière apparemment arbitraire dont elles étaient agencées les unes à côté des autres, empêchant toute vue générale, le chaos était absent de ce lieu. L’interdépendance entre les œuvres était largement plus forte que leur unicité. Tous les objets entretenaient un rapport entre eux et s’imbriquaient. Leurs éventuelles combinaisons mutuelles semblaient in nies et, de ce fait, livrées à la fantaisie. Cette présentation ne pouvait, au sens

strict du terme, être perçue comme une collection d’objets. À la place, j’ai vu une succession d’actions dans le temps, et opérées par ce dernier, à l’origine en dé nitive d’une vision majestueuse au sein de laquelle le regard poursuit uniquement un objectif de savoir, avant tout de savoir qu’aucun élément n’est isolé, que tout est omniprésent et qu’il existe toujours un ailleurs. J’appréciais particulièrement la réunion à la fois subtile et festive de plusieurs effets senso- riels qui s’entremêlaient et formaient un récit aussi long que le temps lui-même.

Je m’assis alors sur une chaise métallique bleue, perdu dans mes pensées, jouant avec le ressort du dossier. « Hello, Vasily », entendis-je. Je levai la tête et vis Henk approcher tout sourire, comme en 1996, bien qu’il avait vieilli et était coiffé d’un chapeau bleu vif. « Beautiful », dis-je, « Krasivaja vistavka. » Nous nous faisions face, de manière quelque peu étrange, comme si nous jouions — à la manière de Nabokov — avec un ballon de plage invisible. Henk me regarda d’un air sévère et me dit lentement et de la manière ensorcelante si caractéristique de la Russie : « Vasily, j’ai une phrase en tête depuis le début de l’après-midi : l’art donne au temps la présence nécessaire a n que nous puissions vivre dans l’espace, dans cet espace. » Et il décrivit des deux bras un grand mouvement dans les airs. Deux ballons de plage, ai-je pensé.

Vasily Wells

Saint-Pétersbourg, le 20 février 2014

Top