1999
De schrik voor het opnieuw beginnen
De schrik voor het opnieuw beginnen; nu, dadelijk morgen of nooit, elk moment is een onderbreking, elk begin een storing van wat al begonnen was. De schrik gaat schuil in de angst voor al het mogelijke. Zo rijk waren wij nog nooit! De pijl verlaat de boog… Jazeker,laten wij bidden uit naam van niemand en schreeuwen. Laten wij tellen tot een groot getal verschijnt( voor velen een toevlucht, altijd deelbaar; men is er nooit alleen) dat zich bekendmaakt als iets dat zo moet zijn maar ook niets is, zonder bedoeling. Zo zijn wij, een groot getal dat steeds verandert. Slaap van vele kinderen verzamelt zich in ons. Het oude liedje.Naar huis !naar huis! waar de tijd ons ontvangt bij de ezels,op stal met de lange oren,hun poten in het droge gras,bij de drollen, bij de potten en de pannen en het wit skelet.Daar gaan we, verjaagd en verstoten. En we verlaten de dag huilend zoals de jongens doen met hun donkere gezichten onder de grote poort van het grijze monument van de strenge koning en nog eenmaal roepen zij door hun tranen heen:Land,Land,maar hun kisten zijn reeds op maat gezaagd, hun witte kruizen reeds geschilderd. hun namen bestaan alleen nog in schrift.
En er is nog niets begonnen.
En dan, in de verte ,komend vanuit een grote bocht, het kind van hond en heks dat, bevrijd van een ongewilde duisternis verlangt om ons panorama te zijn.Wij bladeren in gedachten en draaien in het rond. Tussen al het denkbare bevindt zich het zichtbare. Wij zijn deel van een groot mechaniek waarin gebeurt wat gebeuren moet. Een meisje zit aan de knoppen. In haar stem verwachting, in haar ene hand de hefboom van geluk in de ander de dood en terzijde steeds een jonge man. O, zonnig plein vol tegenspraak en hemels misverstand waar de ouderen hun ribben tellen en de honden blaffen naar de sterren, waar grote kano¹s drijven op een glanzende oceaan, waar de bus al is vertrokken en de jongens in de schaduw roken. Rond gaan de woorden een voor een. Even trilt de bodem onder duizend voeten, dan weer verstijft het land, een spandoek valt, iedereen blijft staan en kijkt naar het kind dat zucht en met slechts een enkele schoen, hinkend, zijn moeder vindt in de warme wervelwind van woorden waarin koninginnen gesluierd achterwaarts schrijden…Het onderweg kent geen begin.